Een Wereld zonder Woorden

Longread. 2000 woorden.Leestijd: 6 minuten

Links Kees. Met zus en broer en Oom Jan. Op de Doornseweg, Leusden.
De Leusderheide

De eerste twee jaar van mijn leven bracht ik door aan de rand van Den Treek, tegenover de Leusderheide. We woonden in een boerderij van ‘Tante Zus en Ome Jan’, die het voorste gedeelte verhuurden aan mijn ouders. Later verhuisden mijn ouders naar Rotterdam, waar ik verder opgroeide. Ik was zes jaar oud toen mijn zussen de roodvonk kregen. Om verdere besmetting tegen te gaan, werd ik, met schoolboeken en al, naar Tante Zus en Ome Jan gestuurd. Ik kan me het zeer herfstige en donkere weer van toen nog steeds goed herinneren.

Midden: Kees. Met zussen en moeder. Doornseweg Leusden.

Sindsdien stuurden mijn ouders me iedere zomer naar de Leusderheide. Elk jaar verbleef ik daar vele weken, tot en met mijn elfde jaar. Ik was daar altijd alleen; speelkameraadjes waren er niet. Ik kan me niet herinneren dat ik me daar ooit verveelde. Dat ‘alleen’ zijn leek me goed af te gaan. Daar kwam ook bij dat mijn ouders de gewoonte hadden om heel vaak te verhuizen. Altijd weer een nieuw schoolplein, waar ik me telkens een buitenstaander voelde.

In de vroege avonden stak ik de Doornseweg over om naar de schietbanen op de Leusderheide te gaan, op zoek naar lege hulzen en kogels; dat was toen nog mogelijk. Overdag zwierf ik veel door de bossen van Den Treek. Alleen. Regelmatig liep ik vanaf de Leusderheide vier kilometer dwars door Den Treek naar Zuid-Leusden, waar een andere tante woonde. Alleen. Anno nu zou er geen ouder te vinden zijn die zijn achtjarig kind alleen door het bos zou laten lopen! Indertijd bleek dat heel gewoon te zijn. Kennelijk vertrouwde men de wereld.

Dat ‘alleen’ door de bossen struinen hield dan ook in dat er niemand was die mij vertelde hoe alles heette. Niemand benoemde zaken, niemand gaf de bomen, de planten, de dieren en de verschijnselen een naam. Alles was zoals het was. Geen etiketten, nergens werden er woorden opgeplakt. Woorden die de dingen bedekken, waardoor ze een afstand creëren, verduisteren en de magie om zeep helpen.

Op latere leeftijd begon ik me te realiseren wat voor invloed dat heeft gehad op mij als persoon en mijn persona. Ik kwam tot de eenvoudige ontdekking – of beter gezegd, de realisatie – dat er niets, maar dan ook totaal niets in het universum bestaat wat zichzelf een naam heeft gegeven. De wereld op zich is totaal woordeloos. Het is de mens die zaken naar eigen willekeur benoemt. Wil ik mijn wereld ervaren zoals die is, dan zullen alle woorden moeten verdwijnen. En die verdwijnen dan ook regelmatig, echt waar! Er zijn mensen die zo’n ervaring ‘magisch’ of ‘spiritueel’ noemen. Voor mij betekent het dat de wereld eindelijk ‘Echt’ wordt. Dat kan verhelderend zijn, fascinerend, maar zeker ook huiveringwekkend en verwarrend. Psychoses waren me niet vreemd. Een wereld zonder woorden is ook meteen een wereld zonder geschiedenis; op dat moment bestaat er alleen maar het gebeuren.

De Lens op de Natuur

Mijn vader op een motor. (1938)
Groentezaak van mij vader. Gerrit Jan Mulderstraat. Rotterdam

Mijn vader was handelaar in aardappelen, groente en fruit, oftewel groenteboer. En hij boerde succesvol, want hij had verscheidene winkels. Of hij een patser was in zijn jonge jaren weet ik niet precies, maar hij kocht in ieder geval de duurste spulletjes, waaronder een Eumig C3 super 8 filmcamera. Daarbij kocht hij tevens een chic fototoestel voor mijn moeder: een 6 x 6 camera, Zeiss Ikon Ikoflex. Nog net geen Rolleicord, maar toch. Voor zover ik weet, heeft mijn moeder daar nooit één foto mee gemaakt.

Stilleven met de camera;s van mijn ouders.

Op twaalfjarige leeftijd begon ik met die camera te spelen. En won daarmee meteen de eerste prijs van een fotowedstrijd op het Marnix Gymnasium in Rotterdam. Later begon ik echt te fotograferen, vooral veel bomen in het Kralingse Bos. Toen ik 17 jaar was, had ik een expositie op het Melanchton Lyceum en verkocht ik mijn eerste foto aan dhr. Visser, conrector van die school. Een bomenfoto natuurlijk. Daarbij moet ik ook vermelden dat mijn vader in het bezit was van een hele dikke foto-encyclopedie, geweldig; daar kon ik uren in verdwalen. (Encyclopedie voor fotografie en cinematografie. Elsevier. 1959 Amsterdam).

Natuurfoto’s. 1968. Archief is zwaar beschadigd.

In 1968 maakte ik als zeventienjarige mijn entree op de Sint Joost Academie in Breda. Indertijd was dat de enige academie voor beeldende kunsten in Nederland met een afdeling fotografie. Het eerste trimester maakte ik nog bomen- en natuurfoto’s, daarna werd alles anders. Mode, architectuur, stilleven en reportagefotografie. Voor ieder genre hadden we een andere docent. Dat was een goede leerschool. Mijn grote helden waren toen de jonge Richard Avedon, Alfred Stieglitz en vooral Edward Steichen. Maar ook Elliot Erwitt, Guy Bourdin, enzovoort.

Ik kwam pas weer met bomen en natuur in aanraking toen ik in 1974 belandde op Groote Eylandt in de Golf van Carpentaria, Northern Territory, Australië. Een aboriginalreservaat; daar kon en mocht geen witte Australiër komen, het was volledig beschermd. Maar daar was mijnbouw en er moest gewerkt worden. Alleen met een speciale werkvergunning kon je op dat eiland komen. Ik werkte daar in de bouw voor een metaal- en constructiebedrijf.

Dansende jongens. Angurugu. Groote Eylandt. Northern Territory. Australië.

Mijn kennismaking, mijn confrontatie en ervaringen met die aboriginal cultuur was verpletterend. Het heeft me decennia gekost om dat te verwerken. Ik kwam pardoes terecht in een volkomen non-literaire cultuur. Waar mensen een voor mij onbegrijpelijke, doch zeer intense, verbondenheid hebben met de wereld en natuur waarin zij leven.

Ayungkwiyungkwa Strand. Groote Eylandt. Northern Territory. Australië.
‘The Spirit of Tommaso Cassaio (Masaccio) Arrives. (At the Holy Tree of the Emerald River)’.

Mogen wij in het Westen veel monumenten hebben, kathedralen, musea en ander erfgoed – niets van dat alles was er op Groote Eylandt. Ja, er waren wel Heilige Plekken. Maar dan ook echt Heilig, want zelfs de Australische politie mocht die plekken niet betreden. Die Heilige plekken heb ik bezocht. En wat zag ik? Niks, gewoon niks. Tenminste voor mijn gevoel. Het was gewoon een plek, met rotsen en bomen. In zekere verwarring heb ik toch geprobeerd dat vast te leggen. Toen ik op een vroege ochtend met mijn Yamaha crossmotor de Emerald Rivier bereikte, werd ik intens geraakt door de pracht en mystiek van een boom. Later heb ik die ervaring in 2005 geprobeerd te visualiseren in een werkstuk met de titel: ‘The Spirit of Tommaso Cassaio (Masaccio) Arrives. (At the Holy Tree of the Emerald River)’.

In 1977 keerde ik weer terug naar Nederland om aan de Rijksacademie visuele communicatie te studeren. Sindsdien heb ik van alles gefotografeerd behalve natuur, bossen en bomen. Nee, dat kwam pas weer een beetje op gang toen ik in 1999 met mijn gezin naar Hoogland verhuisde, een dorp net boven Amersfoort. Vlakbij de Utrechtse Heuvelrug, vlakbij mijn Den Treek. Maar in al die jaren daarvoor, toen ik in Amsterdam en Rotterdam werkte, stapte ik regelmatig in de auto en zocht ik Den Treek en de Leusderheide op. Om me te ontspannen of om mijn depressies aldaar te ‘parkeren’. Den Treek trok me altijd; het was voor mij de enige zinnige plek om mijn ziel te luchten.

Een schaduw uit het verleden

Wat betekent het om kind te zijn? Ik heb het gezien bij mijn eigen drie kinderen. De eerste zeven à acht jaar leven ze in een magische wereld. Ze denken spontaan, circulair en ruimtelijk. Maar als ze eenmaal op school zitten, wordt daar korte metten mee gemaakt. De klanken die ze impulsief uiten blijken ineens ‘woorden’ te zijn. En die moeten dan op een rijtje gezet worden. Oftewel, ze leren lezen, schrijven en rekenen. Dit houdt in dat het ruimtelijk en circulair denken moet plaatsmaken voor het lineaire, het rationele. Waarbij de magische wereld als sneeuw voor de zon verdwijnt. En als ze dan later volwassen zijn, moeten ze cursussen en therapieën volgen om uit te zoeken wie en wat ze nou echt zelf zijn. Zucht.

De Meent in Rotterdam

Joods jongetje. Warschau getto.

Ik moet een jaar of vijf geweest zijn toen ik op een zonnige ochtend met mijn autoped de Meent afstruinde. Er waren toen alleen maar winkels en winkels. (Anno nu alleen maar horeca en eetgelegenheden). Op een gegeven moment stopte ik bij een winkel die achter de ruit allemaal boeken had uitgestald. Op de cover van één boek stond een foto van een jongetje van mijn eigen leeftijd, met zijn armen omhoog. Hoe lang ik daarna heb staan staren weet ik niet meer, maar het heeft een onuitwisbare herinnering en indruk op mij gemaakt. Hoe jong ik ook was. Ik geloof niet dat ik besef had wat een boek was. Ook had ik geen enkel besef wat een foto nou eigenlijk was. Ik spiegelde me met dat jongetje op die foto. Verder kan ik er geen zinnig woord over zeggen. Pas vijfendertig jaar later kwam ik tot de ontdekking dat die foto op dat boek een uitsnede was van een foto van het Joodse getto in Warschau.

Mijn Vaders Boekenkast

Een berg brillen in Auschwitz.

Ik moet een jaar of veertien zijn geweest, toen ik een boek uit mijn vaders boekenkast trok. Ik nam het mee naar boven, naar mijn slaap- en studeerkamertje op zolder. In dat boek zag ik allerlei onbegrijpelijke plaatjes: grote bergen schoenen, bergen met koffers, bergen met brilletjes, vervolgens een plaatje met rennende naakte vrouwen, een immense kuil met allemaal naakte dode mensen. Enzovoort, enzovoort.

Op die leeftijd had ik geen weet van de Tweede Wereldoorlog, laat staan de Holocaust. Nee, dat kwam vele jaren later. Mijn vader heeft mij nooit iets over dat boek verteld; we hebben er nooit over gesproken. En later was dat boek ook ineens verdwenen uit zijn boekenkast. Mijn vader was een zeer gelovig mens, actief in het gereformeerde kerkwezen. Pas op latere leeftijd, tijdens de oorlog in Joegoslavië in de jaren negentig, viel hij van zijn geloof af. En moest mijn moeder alleen naar de kerk.

De zwijgende getuigen

Kees en oom Jan in zijn Moestuin. Doornseweg, Leusden

Zoals ik schreef, bracht ik in mijn jeugd vele zomers door op de boerderij van Tante Zus en Ome Jan. Zij waren zeer zwijgzame, stille mensen. Ik kan me niet herinneren dat zij mij ook maar één verhaal of anekdote hebben verteld. Elke avond rolde Ome Jan zwijgzaam 30 sigaretten voor de volgende dag. Hij was postbode en onderhield een grote moestuin.

Tante zus bij ons op bezoek. Admiraalsplein, Dordrecht..
Oom Jan bij ons op bezoek. Pannekoekstraat, Rotterdam.

Die zwijgzaamheid kreeg voor mij pas betekenis toen ik in 2005 voor het eerst Kamp Amersfoort bezocht. Toen pas realiseerde ik me dat Ome Jan en Tante Zus tijdens de oorlog op anderhalve kilometer afstand van Kamp Amersfoort woonden. Zouden zij geweten hebben, of kennis hebben gehad, van wat er daar in dat Kamp en de omgeving zich allemaal heeft afgespeeld? En niet alleen in het Kamp, maar ook op de Leusderheide, tegenover waar zij woonden? Volgens mij moet dat beslist het geval zijn geweest.

Mijn Biotoop

Locaties.

Sinds 2012 woon ik op het zuidelijkste puntje van Amersfoort, ver van het geroezemoes van het centrum, waar ik me weinig mee bemoei. Ik woon nu naast het Lockhorsterbos, dat grenst aan Den Treek. Nee, ik bezoek niet ieder jaar Kamp Amersfoort. Wel vertoef ik wekelijks een paar keer in Den Treek, hetzij wandelend of op mijn mountainbike. En nog steeds ontdek ik weer nieuwe geheimzinnige plekken aldaar die mij verwonderen en verbazen. De bossen hebben nog steeds niet hun geheimen prijsgegeven, wat misschien ook nooit zal gebeuren. En wat misschien ook maar beter is…

Ik ervaar de bossen hier als mijn natuurlijke biotoop. Ik geniet er intens van, de kracht, de pracht en de schoonheid ervan. Maar de waarschuwing van Armando zal ik altijd gelaten in acht nemen:

De schoonheid moest zich schamen.
En niet te vergeten de schoonheid van de plekken waar de vijand ten onder ging. De schoonheid weet van gekkigheid niet meer wat ze doen moet. De schoonheid is uit het lood geslagen.’

Armando. Dagboek van een dader (Amsterdam 1973)

Zelfoortret. 2017.

Kees de Graaff. 4 juni 2025 . De Eemgaarde, Amersfoort.